Het voorontwerpbesluit omgevingsvergunning (met SALV)
Advies Bestuurskwaliteit
Samenvatting
- Adviesdatum
- 05 feb 2015
- Productnummer
- 2015-003
Minaraad en SALV kwamen tot een gezamenlijk advies over het voorontwerp van besluit betreffende de omgevingsvergunning. Na hun eerdere advisering – in 2012 over de conceptnota’s, in 2013 over het voorontwerpdecreet en in 2014 over een eerste versie van het voorontwerpbesluit – kregen de Raden nu voor de eerste keer volledig zicht op de uitvoeringswijze van de omgevingsvergunning. De Raden beoordelen het voorontwerp vanuit de vraag of er vooruitgang is geboekt wat betreft de juridische, bestuurskundige en maatschappelijke randvoorwaarden, opdat de mogelijke voordelen van het systeem van de omgevingsvergunning ook werkelijkheid zullen worden.
Doorwerking van BBT en milieuplannen en –programma’s
De Raden gaan in op de wijze waarop de praktische doorvertaling moet gebeuren van ontwikkelingen inzake de best beschikbare technieken (BBT), nieuwe of bijgewerkte BBT-conclusies en van door de Vlaamse Regering vastgestelde plannen en programma’s ter bescherming van de mens en het milieu. Zij pleiten hierbij voor toepassing van een cascademodel. Volgens de Raden moet er immers eerst nagegaan worden welke elementen vertaald kunnen worden in algemene of sectorale voorwaarden of in Vlarem III, vooraleer de specifieke evaluaties, gericht op de bijzondere voorwaarden van afzonderlijke inrichtingen, aangevat worden. Meerjarenprogramma’s moeten wat dat betreft (1) een sluitend systeem garanderen en (2) er voor zorgen dat de specifieke evaluaties op een gecoördineerde manier gebeuren: ze hebben met andere woorden betrekking op het einde van de cascade. De Raden pleiten voor visievorming in verband met de opmaak van de meerjarenprogramma’s en zijn graag bereid om hierover verder mee na te denken.
Om een tijdige implementatie van BBT mogelijk te maken en daarbij onnodige onrust bij de bedrijven te vermijden, zal een goede communicatie en duiding voor de betrokken GPBV-inrichtingen noodzakelijk zijn. Belangrijk is dat aan de bedrijven duidelijk wordt gemaakt welke onderdelen van BBT doorwerken via de algemene en sectorale voorwaarden en welke doorwerking krijgen via specifieke evaluaties. Ook de vertaling van plannen en programma’s naar de specifieke evaluaties zal de nodige aandacht vergen. De evaluerende overheid moet de gehele beleidscontext in ogenschouw nemen bij de opmaak van de evaluatieprogramma’s. Anderzijds is het, vanuit de zorg voor voorspelbaarheid, essentieel dat duidelijk is welke bepalingen van welk soort plannen en programma’s aanleiding kunnen geven tot specifieke evaluaties.
Coördinatie en ondersteuning van de gemeentelijke meerjarenprogramma’s
Aan de gemeenten wordt een grote mate van autonomie gegeven bij het opstellen van hun meerjarenprogramma. De Vlaamse overheid blijft hier evenwel, volgens de Raden, de verantwoordelijkheid hebben om haar expertise inzake planmatig evalueren ter beschikking te stellen, zodat de gemeenten zich ondersteund weten bij het plannen van de evaluaties. Voor het uitvoeren van de evaluaties, zien de Raden ook een rol weggelegd voor de provincies.
Informatie voor werknemers
De Raden vragen ook dat het voorontwerp wordt nagekeken en aangevuld zodat werknemers afdoende geïnformeerd worden over de vergunningverlening, de evaluaties en de bijstelling van de omgevingsvergunning en bestaande rechten behouden blijven.
De omzetting van milieuvergunningen naar omgevingsvergunningen
Wat betreft de in het decreet en voorontwerpbesluit voorziene omzettingsregeling – van bestaande, recente milieuvergunningen van bepaalde duur naar omgevingsvergunningen van onbepaalde duur – zijn de BBL en Natuurpunt van mening dat deze zal leiden tot een achteruitgang van het huidige beschermingsniveau; ABS, Boerenbond, Groene Kring, Unizo, VAC en Voka ondersteunen evenwel de uitgewerkte omzettingsregeling.
Relatie met de milieueffectrapportage
De controverse die de afschaffing van de m.e.r.-plicht bij hervergunning opwekt, is volgens de Raden het gevolg van een aantal problemen met de huidige m.e.r-praktijk. Daarom moet er moet volgens de Raden een evaluatie van de huidige m.e.r.-praktijk plaatsvinden. De nieuwe m.e.r.-regeling, waarbij de m.e.r.-procedure geïntegreerd wordt in de vergunningsprocedure, vereist volgens de Raden een responsabilisering van de betrokkenen (namelijk van de initiatiefnemer en van de MER-deskundige), alsook een nieuwe rol en werkwijze voor de administratie.
Digitalisering
De Raden vragen om gebruik te maken van het momentum dat de invoering van de omgevingsvergunning biedt om werk te maken van de invoering van een gebruiksvriendelijke digitale procedure, een cruciale succesfactor voor de uitvoering van de omgevingsvergunning. Een inwerkingtreding zonder de mogelijkheid van een digitale aanvraag/indiening, leidt niet alleen tot een verhoogde werklast voor de vergunningverlenende overheid maar wellicht ook tot een aantal concrete technische problemen. Een belangrijke voorwaarde is dan ook dat het omgevingsloket functioneert vanaf dag één.
Beleidsevaluatie
Ten slotte, formuleren de Raden een aantal aandachtspunten voor de decretaal bepaalde evaluatie van het decreet omgevingsvergunning.