Ontwerpbesluit project-m.e.r.-screening (met SERV en SALV)
Advies Bestuurskwaliteit
Samenvatting
- Adviesdatum
- 21 jun 2012
- Productnummer
- 2012-038
In een arrest van 24 maart 2011 heeft het Europees Hof van Justitie geoordeeld dat de Vlaamse regelgeving op het gebied van milieueffectbeoordeling van projecten niet in overeenstemming is met een aantal bepalingen uit de project-MER-richtlijn. Vlaanderen had bij de omzetting van de richtlijn gebruik gemaakt van de in de richtlijn bepaalde mogelijkheid om de lijst van MER-plichtige projecten af te bakenen door middel van drempelwaarden. De meeste projecten die zijn opgenomen in bijlage II bij het project-m.e.r.-besluit van 10 december 2004 vermelden omvangs- of capaciteitsdrempels. Dit betekent dat in de Vlaamse wetgeving een aantal projecten, waarvoor de drempel niet wordt overschreden, standaard worden uitgesloten van een project-MER-plicht en dit louter op basis van de omvang. De Europese Commissie argumenteert dat Vlaanderen hiermee niet alle in bijlage III (bij de richtlijn) genoemde criteria in overweging neemt bij de beoordeling die moet uitwijzen of een project onderworpen is aan de MER-plicht. De huidige Vlaamse regeling waarborgt volgens het Hof niet dat alle projecten die aanzienlijke milieueffecten kunnen hebben, aan een milieubeoordeling worden onderworpen.
Het ontwerpbesluit, in uitvoering van het decreet van 23 maart 2012, voert een nieuwe bijlage III toe aan het project-m.e.r.-besluit van 2004. Deze bijlage bevat precies die categorieën van projecten waarvoor de drempelwaarden opgenomen in bijlage II bij het project-m.e.r.-besluit niet worden overschreden.
Als gevolg van het ontwerpbesluit zal het aantal screeningsbeslissingen, onder meer in de landbouwsector, sterk toenemen. Het ontwerpbesluit creëert hiermee een nieuwe inhoudelijke verplichting zowel in hoofde van de lokale overheden als voor de initiatiefnemer van kleinere projecten. De raden formuleren een aantal aanbevelingen op basis waarvan de impact van de screeningsplicht voor kleinere projecten op de lokale overheden en de initiatiefnemers beperkt kan worden.
De raden vrezen dat momenteel niet alle gemeenten er voldoende toe uitgerust zijn om de toegenomen m.e.r.-screeningen degelijk en tegelijk vlot te laten verlopen. De raden wijzen erop dat de kwaliteit van de handleiding die de Dienst Mer zal voorzien cruciaal is voor een efficiënte en effectieve organisatie van de project-m.e.r.-screening. Een screeningsnota moet volgens de raden zo worden opgevat dat de initiatiefnemer deze in principe zelf kan invullen. In de praktijk kan dit gerealiseerd worden door:
1) Een onderscheid te maken tussen de informatie die door de initiatiefnemer moet worden aangeleverd en de informatie die de overheid beter zelf kan verzamelen.
2) Het proportionaliteitsbeginsel te hanteren bij het bepalen van de diepgang en bij het beoordelen van de screeningsnota.
3) De mogelijkheid te voorzien van een “pre-screeningsbeslissing”.
4) Op termijn een afstemming met andere toetsen te verzekeren (onder meer de passende beoordeling en haar voortoets, de mobiliteitstoets, de watertoets).
De m.e.r.-plicht geldt ook indien wegens het verstrijken van de lopende vergunning van het project een nieuwe vergunning moet worden aangevraagd. De exploitant beschikt in dit geval over een termijn van zes maanden om een goedgekeurd MER toe te voegen aan het aanvraagdossier. Uit de praktijk blijkt dat dit bijzonder kort is.
In afwachting van de invoering van de omgevingsvergunning, impliceert het ontwerpbesluit bovendien dat gemengde projecten gescreend worden door twee overheidsinstanties. De raden vragen dat de bevoegde administraties zoveel mogelijk samenwerken in het kader van de screening van gemengde projecten.
Om de vergunningverlenende overheid voldoende tijd te geven om de screeningsnota te onderzoeken, werd de termijn voor het ontvankelijkheids- en volledigheidsonderzoek verlengd van 14 tot 30 dagen. Een kwalitatieve besluitvorming vereist dat de lokale overheden hiervoor over een redelijke termijn beschikken. Anderzijds wijzen de raden erop dat het verlengen van de termijn een verlenging van de besluitvorming inhoudt terwijl de Vlaamse overheid juist streeft naar een versnelling van de besluitvorming over investeringsprojecten. In dit opzicht vragen de raden dat wordt heroverwogen of een termijn van 30 dagen noodzakelijk is vanuit het oogpunt van het streven naar het versnellen van investeringsprojecten enerzijds en het toelaten van een kwalitatieve besluitvorming anderzijds.
Minaraad, SERV en SALV keurden het gezamenlijke advies unaniem goed.
Co-auteur(s)
: Naam | Annick Lamote |
---|---|
: Functie | Attaché |
: Organisatie | SERV |
: E-mailadres | alamote@serv.be |
: Telefoon | 02 209 01 11 |